Het is warm. De woorden zijn onnodig, maar ik blijf ze zeggen, meestal voorafgegaan door “pffff”. Ik weet niet of mijn recente preoccupatie met seriemoordenaars – Leatherface, Hannibal, Charlie Manson – iets te maken heeft met de broeierige hitte van de laatste week, maar het zou me niets verbazen. Je blijft wachten op een ontlading.
Tot mijn schande had ik tot een week geleden The Texas Chain Saw Massacre nog nooit gezien – al bleek bij het onderzoek voor de recente special van Schokkend Nieuws dat ten minste één befaamd Nederlands regisseur die lacune in zijn filmkennis met mij deelt. Naar aanleiding van die special moest ik wel, vooral ook omdat hoofdredacteur Barend de Voogd me een schijfje in handen duwde.
De film had ik tot nu toe vermeden omdat ik een watje ben. Maar eigenlijk is Massacre niet echt eng, op een paar momenten in de eerste helft na: hij is vooral naar en meedogenloos. Het eindeloze geschreeuw gaat door merg en been.
Ook Hannibal, de serie over Hannibal Lecter, heeft – in ieder geval in de eerste paar afleveringen die ik keek – weinig interesse in stalking shots of schrikmomenten. De serie gaat, net elke serie van maker Bryan Fuller, over zijn fascinatie met de dood. In de eerste aflevering is de moordenaar een kannibaal die alles van zijn prooi wil gebruiken, “anders is het moord.” In de tweede aflevering gebruikt een man de lichamen van comateuze mensen als voedingsgrond voor paddenstoelen.
Het is allemaal behoorlijk gruwelijk, maar door de manier waarop Fuller het in beeld brengt heeft het allemaal ook een verstorend soort schoonheid. Vaak worden seriemoordenaars gebruikt als makkelijke verpersoonlijking van het onberekenbare kwaad. In Hannibal zit dat element er zeker ook, maar door de stijl weet het veel van de standaardelementen van het genre te vermijden of te verheffen.
Behalve fictieve seriemoordenaars zijn er natuurlijk ook échte moordenaars die in de popcultuur een grote indruk hebben achtergelaten. Karina Longworth van de podcast You Must Remember This is bezig met een tiendelige serie over Charles Manson. Ze duikt de diepte in: ze bespreekt zijn bronnen van inspiratie, zijn ambitie om een rockster te worden, zijn contacten binnen de film- en muziekindustrie. Ze schetst een uitgebreid beeld van de sixties, en hoe ironisch genoeg de Summer of Love het succes van Manson mogelijk maakte.
Naar aanleiding van de reeks heb ik ook het essay The White Album van Joan Didion gelezen. Wat een belachelijk goede schrijfster is dat, zo eentje waardoor je zelf haast niet meer durft iets te typen, omdat het toch nooit in de buurt zal komen. Didion schrijft over het vage gevoel van noodlottigheid dat er al vóór de moorden gepleegd door de Manson family in Los Angeles heerste, en over de kater die de jaren zestig achterlieten.
Als ik helemaal eerlijk ben vind ik Mason enger dan Leatherface of Hannibal, juist omdat hij in zoveel opzichten zo menselijk is. Hij is niet zo makkelijk weg te zetten als “het kwaad”, en dat maakt zijn bestaan des te verstorender.