Er is een nieuwe tienersoap: Riverdale. In Nederland is de serie gewoon op Netflix te kijken kort na de uitzending in Amerika. Of dat aan de raden is hangt af van je tolerantie voor het genre – voor tieners die duidelijk door twintigers gespeeld worden, voor clichés en voor eindeloze liefdesperikelen. Een voorbeeld van hoe het postmodernisme zich verspreid heeft door de popcultuur is Riverdale in ieder geval.
Riverdale is gebaseerd op een van de langstlopende Amerikaanse strips: Archie, waarin de roodharige hoofdpersoon met die naam al sinds 1939 niet kan kiezen tussen de blonde Betty en de bruinharige Veronica. Laatst heb ik voor het eerst wat klassieke Archie-stripjes gelezen, en het is zo banaal en ironie-loos als je het maar kan bedenken, inclusief een retro kijk op gender-rollen.
Al sinds 2010 waait er een frisse wind door de strips. In 2010 was er opeens het eerste homopersonage: Kevin Keller; later kwam de beste vriend van Archie, Jughead, uit de kast als aseksueel. Voor mij was de aanleiding voor het oppakken van een Archieboek de reeks Afterlife with Archie. Hierin is Jughead zo verdrietig over de dood van zijn hond dat hij Sabrina the Teenage Witch (die ook uit het Archie-universum komt) vraagt hem weer tot leven te wekken, met een zombieplaag als gevolg.
Het was een reeks met een vette knipoog, die knap de tuttige wereld van Archie combineerde met horrorhommages (en clichés), terwijl het je uiteindelijk stiekem toch wel weet te raken. De schrijver van die reeks, Roberto Aguirre-Sacasa, is nu ook de showrunner van Riverdale. De tagline? Archie meets Twin Peaks – en al in de eerste aflevering zitten een paar niet al te subtiele hommages, van het Welcome to Riverdale! bord en de aanwezigheid van Mädchen Amick als de moeder van Betty.
Er zijn meer verwijzingen. Zo is Luke Perry – Dylan uit oertienersoap Beverly Hills 90210 – aanwezig als de vader van Archie. De affaire van Archie met een lerares doet erg denken aan iets soortgelijks in het eerste seizoen van Dawson’s Creek. En de dialogen zitten vol popcultuurreferenties, van Mad Men tot James Franco tot Outlander en Truman Capote.
Nu maken popcultuurreferenties iets nog niet postmodern. Wat me de term toch doet gebruiken is dat alle personages zich heel erg bewust lijken te zijn van hun rol in het verhaal. Veronica weet dat ze de bitch is, of was. Kevin weet dat hij de gay best friend is: op maar liefst twee momenten wordt erop gewezen. Jughead is in de serie aanwezig als schrijver die de gebeurtenissen in het dorp (inclusief een in het water gevonden lijk, want Twin Peaks), wat de kunstmatigheid van het geheel nog eens benadrukt. Als kijker is de serie leuk niet omdat je benieuwd bent wat er gaat gebeuren of wie de moord heeft gepleegd maar omdat het vertrouwde series pakt en de camp-factor nog een trapje vergroot.
Postmodernisme is allang niet meer voorbehouden aan zogenaamde `hoge’ cultuur. Het is in plaats daarvan een manier geworden om pulp interessant te houden, óók (of misschien wel juist) voor kenners. Dat de truc werkt zie je aan Deadpool: eigenlijk in de basis een vrij traditionele superheldenfilm, maar die door de zelfreferentiële, grove bovenlaag buitenproportionele lof kreeg.
Het kan een lui trucje worden – dat was het eigenlijk in Deadpool al. In Riverdale lijkt Aguirre-Sarcasa de balans tot nu toe goed te bewaken. Een mooi excuus, wat mij betreft, om deze tienersoap te blijven kijken.