David Bowie is dood. Twee dagen na zijn 69e verjaardag. Net na de release van zijn nieuwe plaat Blackstar, die achteraf heel duidelijk als afscheid bedoeld is. Het internet ging de hele dag nergens anders meer over.
Herinneringen. Foto’s. Animated gifs. Citaten uit liedjes. Youtube-filmpjes van liedjes en filmscènes. Pseudo-diepzinnige uitspraken als: “het universum bestaat al 4.7 miljoen jaar, dus we hebben allemaal geluk dat ons leven met dat van hem overlapt”. Platitudes alom. Zelfs als iemand alleen “no.” of “…” tweette was het direct duidelijk waar het over ging. Naarmate de ochtend opschoof kwamen er steeds meer rouwenden bij.
Het is makkelijk om het geheel als hysterisch af te doen. We kenden Bowie tenslotte niet écht, al hadden we misschien door lange bekendheid met zijn muziek het idee van wel. Er kan ook iets egocentrisch aan zitten: kijk mij eens rouwen. Dan komen de zo-fantastisch-was-hij-of-zij-niet-hoor mensen – ten slotte is er niemand zonder iets minder fortuinlijke uitspraken of andere smet op het blazoen.
Cynisch voelen vooral de vele artikelen en lijstje die zich op allerlei websites vermenigvuldigen: duidelijk haastwerk, puur door hits gemotiveerd. Toch zit er waarde in het publieke rouwen op social media. Er ontstaat als het ware een digitale wake: een gelegenheid om shock en verdriet te delen maar vooral ook om het leven van de overledene te vieren.
Er wordt soms getreurd dat het internet vervlakt. Dat het de plek inneemt van persoonlijk contact, dat het rituelen afbreekt. Maar het internet creëert ook nieuwe rituelen en kan laten zien met hoeveel mensen je je gevoelens wel niet deelt. Voor de overledenen maakt het natuurlijk geen bal uit. Voor de verwerking van het verlies van een icoon – vooral eentje die vaak los leek te staan van zijn tijd – is het moeilijk een passender manier te verzinnen.